Zoeken

Over ouderen en verveling; "Ik verveel me zo, ik verveel me meer en meer…"

Dr. An Haekens
Psychiatrie & Verpleging

In de ouderenzorg en de ouderenpsychiatrie zijn er heel wat problematieken die rechtstreeks of onrechtstreeks een gevolg zijn van verveling ofwel aanleiding geven tot verveling. Ouderen die lijden aan dementie en zich vervelen, worden onrustig en gaan ongestructureerd op zoek naar activiteiten. Die problemen worden dan wel eens als ‘gedragsstoornissen’ omschreven, waar men dan medicatie voor overweegt. Verveling wordt ook wel verward met depressie, of verveling kan een verslavingsprobleem mee in gang zetten, onderhouden of verergeren. Verveling kan ook wijzen op een existentieel gevoel van zinloosheid. 

Verveling is met andere woorden een bijzonder relevant thema in de ouderenzorg. Daar voldoende aandacht aan besteden, zowel in het preventieve luik als bij het behandelen en het bejegenen van de ouderen, is dan ook meer dan zinvol. 

Niettegenstaande de relevantie en het belang van dit onderwerp, moeten we vaststellen dat in de ouderenzorg globaal relatief weinig aandacht wordt geschonken aan de problematiek van verveling. Het valt ook op dat bij een literatuuronderzoek men vooral te rade moet gaan bij de literatuurwetenschappen, de filosofie en de geschiedeniswetenschappen, en minder bij de psychologie of de medische wetenschappen.

Een eerste verkenning van deze thematiek dringt zich dan ook op.
 

Verveling

Volwassenen hoor je vrijwel nooit klagen over verveling, integendeel, volwassenen zullen in alle toonaarden ontkennen dat ze wel eens last kunnen hebben van verveling. Het lijkt wel of wij, volwassenen, de overtuiging hebben dat we voor onszelf voortdurend nieuwe en voldoende spannende ‘uitdagingen’ moeten bedenken. Wie zich verveelt, schaamt zich. Men is immers niet in staat zichzelf tot betekenis te verheffen door ‘zinvolle activiteiten’. Men is daarover gegeneerd. In de verveling voelt men zich naakt in de eigen ogen en in die van de ander. En daarom probeert men ze – zowel voor zichzelf als voor de ander – te verdoezelen. De verveling als gemoedstoestand is een zelfervaring van armoede, die men liever verborgen houdt.

“We moeten vaststellen dat we in een gerontofobe cultuur leven, een cultuur die liever niet geconfronteerd wil worden met de consequenties van de oude dag”

Als er toch iemand klaagt over verveling, zal het wellicht een kind zijn. Kinderen komen spontaan vertellen dat ze zich vervelen. Volwassenen reageren hier doorgaans positief op: verveling leert kinderen creatief zijn, verveling stimuleert de fantasie van kinderen en zet hen aan tot spel en samenspel.

Maar wat betekent verveling nu precies?

Verveling wordt in de ‘Van Dale’ omschreven als ‘onaangenaam gevoel van leegte zodat de tijd lang lijkt’. 

Wanneer we naar de etymologie van ‘verveling’ kijken, dient zich al een eerste interessante vaststelling aan. In verschillende talen worden immers verschillende aspecten of verschillende vormen van verveling benadrukt. 

In het Duitse “Langeweile” (letterlijk ‘het lang duren van de tijd’) wordt vooral het tijdsbeleven benadrukt, terwijl in het Franse “ennui” en in het Engelse “boredom, weariness of tedium” een gemoedstoestand centraal staat, die gaat van een staat van ontevredenheid tot een afkeer of walg van het bestaan, zoals in het Franse “la nauseé”.

Awee Prins, een Nederlandse filosoof, stelt in zijn bijzonder interessant proefschrift dat ‘aan het woord verveling een elliptische betekenisstructuur kan worden toegekend met twee semantische brandpunten’ (Prins, 2007): het tijdsbeleven en de gemoedstoestand. In de loop der tijden is in het Duitse taalgebied de tijdsbeleving gaan overheersen, terwijl in het Franse taalgebied (ennui) vooral de gemoedstoestand wordt benadrukt…
Het Nederlandse ‘verveling’ komt van het hoogduitse woord ‘verviln’ (van Wijk, 1912) wat betekent: te veel worden of lijken. Dit ‘teveel’ zou zowel verwijzen naar de tijdsbeleving (te veel tijd) als naar een gemoedstoestand (te zware gemoedstoestand). Interessant is ook de etymologische verwantschap tussen de woorden verveling en verlangen. In het woord ‘verlangen’ zit er ook een tijdscomponent – zelfs het woordje ‘lang’ – verlangen kan lang duren…

In ons Nederlands woord ‘verveling’ zitten dus zowel de emotionele als de tijdscomponent verweven. Om een onderscheid te maken tussen die twee componenten wordt in de Nederlandstalige literatuur vaak een opsplitsing gemaakt tussen alledaagse verveling en existentiële verveling. 

Alledaagse verveling zouden we kunnen omschrijven als een sociale emotie van lichte afkeer, opgeroepen door een tijdelijke, onvermijdelijke en voorspelbare omstandigheid. Denk maar aan een wachten op de trein of op een vliegtuig dat vertraging heeft, een saaie lezing, wachtrijen aan de kassa, een lang familiediner (Toohey, 2012). Alledaagse verveling is dus erg circumstantieel bepaald.

“In plaats van zich te laten verleiden door die constante lokroep van de autonomie-aanhangers, zou men zich beter zouden afvragen waar men zo bang voor is”

Verveling kan evenwel zo allesoverheersend zijn en op alle domeinen van het leven ingrijpen, dat het niet meer om ‘alledaagse’ verveling gaat, maar wel om hyperverveling, oftewel om existentiële verveling. Die verveling doordringt de hele persoon, is niet voorbijgaand en niet door de omstandigheden bepaald. Het gaat om een verveling die erg diep ingrijpt op de persoon en die een gevoel van leegte en zinloosheid kan teweegbrengen. Verveling depersonaliseert. 

In die existentiële verveling komt men onwillekeurig terecht, want zelf wil men er eigenlijk niet in terechtkomen. Men komt er dus in terecht ondanks zichzelf, hoewel de ene persoon hier wellicht iets kwetsbaarder of meer vatbaar voor is dan de andere. Men ervaart zich ‘gevangen’ in een ‘vreemde, onpersoonlijke macht’ die soms zo groot kan zijn dat men in een toestand van verveling terecht komt waaraan men niet meer kan ontkomen. 

Levinas schreef in 1935 in “de l’evasion” dat de verveling met het ‘il y a’, de duisternis, te maken heeft die alle verschil opslorpt (‘alles is eender: er is niet ik of jij, vandaag of morgen…’). Hij voegt eraan toe dat verveling dan ook gepaard gaat met het ‘gevoel’ van ‘afschuw’ (horreur). Men wil eraan ontsnappen, maar het wrange gevoel bekruipt de ‘verveelde’ persoon dat dit niet zal lukken. In dat opzicht manifesteert de verveling zich in het bewustzijn als een ‘malaise’ die de mens als ‘slachtoffer’ in de greep houdt. Maar – aldus Levinas – dat gevoel van ‘mal à l’aise’ dat met de verveling gepaard gaat, is de hefboom van binnenuit om te ‘zoeken’ naar ‘eruit geraken’. Wie die existentiële verveling beleeft, wil er niet in blijven, hij of zij vindt er geen genoegen in. En dat is de ‘gezonde’ hefboom in het ‘kwaad van de verveling’, zelfs als men niet direct ziet hoe eruit te geraken (Lévinas, 1998). 

Verveling kan dan ook als een adaptief mechanisme beschouwd worden; verveling is als het ware een beschermingsmechanisme tegen besmettelijke sociale situaties, de gezonde hefboom om te ontsnappen aan omstandigheden die ‘restrictiever, voorspelbaarder en saaier zijn dan goed is voor onze (geestelijke) gezondheid (Toohey, 2012). Verveling beschermt ons tegen ‘ziekte’, tegen ‘giftige’ sociale relaties, vooral omdat het een dynamisch element heeft: het drijft mensen tot het opheffen van de verveling. Dat actieve element dat gekoppeld wordt aan verveling, is een groot verschil met een depressie: een depressie legt de persoon als het ware lam. 

Ontsnappen aan de verveling

‘Ontsnappen’ aan de verveling kan verschillende richtingen uitgaan: mensen kunnen creatieve oplossingen vinden om met verveling om te gaan; heel veel prachtige romans zijn geschreven door auteurs die zich stierlijk verveelden. Svendsen pleit ervoor om de verveling niet uit de weg te gaan, maar ze juist op te zoeken, omdat achter de immense leegte een bron van creativiteit kan schuilgaan (Svendsen, 2003). 

Maar de ontsnapping aan de verveling kan ook de verkeerde kant opgaan. Er zijn immers nog andere remedies tegen de verveling, die we zouden kunnen samenvatten als drugs, reizen en seks (Toohey, 2012). De Eros, of het najagen van het erotische en het nieuwe of het exotische, werken niet: zodra nieuwe ervaringen worden opgezocht, is de kans groot dat ook die weer saai worden. Het gebruik van middelen zoals alcohol of drugs werkt wel, maar is uiteraard erg zelfdestructief. 

Existentiële verveling: een overzicht van de literatuur

Existentiële verveling vinden we vooral terug in de literatuur. Reeds in teksten uit de Oudheid zijn verwijzingen te vinden naar verveling en doorheen de geschiedenis vinden we daar veel over terug, zij het onder verschillende termen. 

In de 17e eeuw vocht de Engelse schrijver Robert Burton in ‘The Anatomy of Melancoly’ tegen de ziekte die ‘de geest uitdroogt, de fantasie blokkeert en droefheid, dofheid en zwaarmoedigheid veroorzaakt’. 

Op het einde van de 18e en zeker in de 19e eeuw is er een ‘boom’ van literatuur over sombere, depressieve protagonisten, wat wellicht samenhangt met de bloei van de psychologische romans in deze eeuw. Verveling wordt in die periode wel eens “La maladie du siècle” genoemd (Verstrynghe, 2002). Een vroeg voorbeeld is ‘Die Leiden des jungen Werther’ uit 1774 van Goethe (Goethe, 2002). 

Enkele voorbeelden uit de 19e eeuw zijn: Madame Bovary van Flaubert (1856): het hoofdpersonage is getrouwd met een ‘saaie’ plattelandsdokter en ze zoekt haar verstrooiing in affaires met verschillende mannen, wat evenwel ook gaat vervelen. Een ander voorbeeld is Eline Vere van de Nederlandse schrijver Couperus (1889). Hier is de ontsnappingsroute voor de verveling een ‘middel’ (laudanum). 

Nergens is er zoveel geschreven over verveling als bij de grote Russische auteurs; waarbij soms verveling wordt beschouwd als de ziekte van de rijken. De Russische auteurs introduceerden tevens het concept de ‘overtollige mens’, een idealistische maar inactieve held, die gevoelig is voor morele en maatschappelijke problemen, maar die geen actie onderneemt, door zijn eigen slapte en laksheid maar ook door de maatschappelijke en politieke restricties op de vrijheid van handelen (Toergéniev, 1850) .

In de 20e eeuw schrijft Fernando Pessoa over zijn eigen existentiële verveling een semi-autobiografisch boek ‘Het boek der rusteloosheid’ (Pessoa, 1990): Pessoa vond voor zijn eigen existentiële verveling zowel een creatieve oplossing – het schrijven – als een destructieve oplossing: roken en alcohol drinken, waar hij aan ten onder is gegaan….
Een ander voorbeeld is “La nausée” van Jean Paul Sartre. In “la nausée” doolt het hoofdpersonage vereenzaamd rond door een eindeloos banaal bestaan. 

Drie uur. Drie uur, dat is altijd te laat of te vroeg voor alles wat men wil doen. Het gaat niet! Het gaat helemaal niet; de afkeer, de walging is over mij gekomen. Wanneer men leeft gebeurt er niets. De decors veranderen, de dagen, mensen gaan en komen, dat is alles. Er is nooit een begin. De dagen rijgen zich aan elkander, zonder slot of zin, het is een eindeloze en vervelende optelling. Dinsdag. Niets. Ik heb bestaan. (Sartre, 1965)

Er is dus heel veel geschreven over dat gevoel van verveling, zinloosheid, vertwijfeling, en er worden heel wat woorden of termen gebruikt om die emoties uit te drukken: een overtollig mens, de melancholie, de depressie, l’ennui, de vertwijfeling, de levensmoeheid, weltschmerz, taedium vitae, de ‘demon van het middaguur’, la nausée of de walging, ‘Tiefe Langweile’, etc. Het gaat hier als het ware om woorden met ‘vlottende betekenissen’: de betekenis die die uitdrukkingen met zich meevoeren, kan verschillen van het tijdsgewricht en de concrete context waarin ze gebruikt worden.
 
Verveling is dus van alle tijden, maar in onze postmoderne samenleving stelt de problematiek van de verveling zich op een nieuwe en scherpe manier. Dat hangt samen met een wereld die meer en meer versplintert, het teloorgaan van de grote verhalen en tradities, met het verdwijnen van de verbondenheid… Mensen die meer en meer de weg kwijt zijn, geïsoleerd en eenzaam dreigen te raken.

Awee Prins stelt dat niet de angst, maar wel de verveling de grondstemming van onze tijd is (Prins, 2007). In een interview met de ‘Groene Nederlander’ stelt hij: “Wij zijn de homo zappens geworden. Dat geldt ook voor die vermeende angst. We springen van de ene terreuraanslag naar de andere. Denk aan al dat ‘breaking news’ dat we op onze smartphones toegestuurd krijgen. De hele dag de indruk wekken dat er overal in de wereld wat gebeurt. We zijn verslaafd aan hectische ervaringen, bungeejumpen of nemen drugs zoals cocaine, speed of XTC. Onder dat alles zit verveling. ” 

Verveling en (onze vooroordelen ten aanzien van) ouderen

De vraag die dan rijst, is wat het betekent als er door de leeftijd of door de beperkingen die de leeftijd met zich kan meebrengen, een einde dient te komen aan dit ‘zappen’. De meeste senioren die nog in goede gezondheid zijn, lijken rustig en lustig door te doen en een veelgehoorde uitspraak is dan ook: ‘gepensioneerden hebben geen tijd…’. Ook hier lijkt de maatschappelijke verwachting te zijn dat men zelfs het na zijn pensioen druk, druk, druk moet hebben… Op vakantie gaan, gaan sporten, dansen, naar lezingen gaan, regelmatig oppassen op de kleinkinderen, op restaurant gaan… veel senioren hebben het nog drukker dan voorheen. Daar is uiteraard op zich niets mis mee, maar de vraag moet toch gesteld worden of die evolutie niet opnieuw een druk legt op de senioren van vandaag?

Wat betekent het bijvoorbeeld dat ook in de literatuur over ouderen regelmatig de term ‘Succesful aging’ wordt gebruikt (Bowling, 2005)? Betekent dat niet dat ook ouder worden ‘succesvol’ dient te verlopen? Ouderen mogen zich trouwens vooral niet oud voelen. “Je bent maar zo oud als je je voelt”, is een veelgehoorde uitspraak. Stel dat een oudere zou zeggen: ‘ik voel me mijn leeftijd’, dan wordt dit door jongeren geassocieerd met de gedachte dat die oudere een gebrek aan vitaliteit vertoont; wat toch wel vreemd is (Karpf, 2014). 

Zegt dat niet veeleer iets over onze angst om echt oud te zijn? We moeten vaststellen dat we in een gerontofobe cultuur leven, een cultuur die liever niet geconfronteerd wil worden met de consequenties van de oude dag. De voorbije decennia is de beeldvorming over ouderen sterk verschoven is in positieve richting, maar nog steeds heersen er sterke vooroordelen over oude mensen, wat in de Engelstalige literatuur “ageisme” wordt genoemd. Verschillend van andere vooroordelen zoals seksisme of racisme is dat het bij ageisme om een vooroordeel ten aanzien van zichzelf gaat, meer bepaald de eigen toekomstige zelf of ‘future self’ (Karpf, 2014). De jongeren van nu zijn de ouderen van de toekomst. Wat jongeren denken over ouderen, denken ze over zichzelf, zij het in de toekomst.

De angst die jongeren hebben voor de ouderdom, is angst voor zichzelf. De overheersende manier om om te gaan met die angst, is proberen om niet oud te zijn of om er niet oud uit te zien, iets waar de anti-aging industrie grof geld aan verdient.

Ook de gezonde, actieve senioren proberen dus om niet ‘oud’ te zijn en het ‘zappen’ verder te zetten. Maar dan kan gebeuren wat men heeft proberen te vermijden: men wordt getroffen door een CVA, men is niet meer mobiel en aan huis gekluisterd, of het geheugen laat het afweten, of het gehoor of het zicht, men kan niet meer met de wagen rijden, of men dient noodgedwongen te verhuizen naar een woon- en zorgcentrum. En dan verdwenen die mensen uit het maatschappelijke beeld. Want dat zijn de anderen, dat zijn de echte ouderen waar wij ons niet mee willen identificeren, dat zijn “zij” en niet “wij”… 

Zijn “wij” om die reden niet echt geïnteresseerd wat er in de woon- en zorgcentrum allemaal gebeurt? Is het daarom dat we met zijn allen tolereren dat er veel te weinig geïnvesteerd wordt in de ouderenzorg, net zoals dat het geval is voor de geestelijke gezondheidszorg? Onze woon- en zorgcentra zijn onderbestaft. De verpleegkundigen en verzorgenden in de woon- en zorgcentra vervelen zich niet, integendeel, ze hollen de ganse dag en moeten leren leven met de constante frustratie dat ze de ouderen voor wie ze zorg dragen niet de tijd en aandacht kunnen geven die ze zouden willen geven. En de bewoners? Sommigen schikken zich wonderwel, passen zich goed aan en zijn niet ontevreden. Anderen verkommeren en vervelen zich, net zoals veel ouderen in de thuissituatie, die aan huis gekluisterd zijn en vereenzaamd raken. Ze lijden aan het leven. Zonder per sé depressief te zijn of te worden.

Men zou verwachten dat er maatschappelijke druk zou komen dat dit zo toch niet verder kan, maar niets is minder waar. Integendeel, er ontstaat een heel ander discours. Met de steeds luider wordende stem van de absolute autonomie-aanhangers wordt er meer en meer de rode loper uitgerold richting exit. “Je hoeft niet te worden zoals “zij”, je hoeft niet dement te worden, als je ‘klaar ben met leven’ mag je er gerust uitstappen, we zullen je wel helpen” wordt meer en meer de dominante boodschap. De oude term uit de Russische literatuur, ‘overtollige mens’, krijgt hier plots een heel andere betekenis. Die ouderen zijn op een andere manier overtollig. Ze voelen zich overtollig en worden als overtollig ervaren… 

In plaats van zich te laten verleiden door die constante lokroep van de autonomie-aanhangers, zou men zich beter zouden afvragen waar men zo bang voor is. Welk onderliggend beeld van ouderen zit daar verborgen? Welke andere antwoorden kunnen worden gegeven, naast het beëindigen van het leven? Zou het niet zinvol zijn om expliciet de vraag te durven stellen: hoe gaan wij om met de tijdsbeleving van oude mensen? En met het feit dat ze onze eigen goedgevulde tijdsbeleving op lange termijn in vraag stellen?

Verveling en depressie

Naast de mogelijkheid tot levensbeëindiging als antwoord op het existentieel lijden van ouderen zijn er nog vele antwoorden denkbaar. Een antwoord dat vaak gegeven wordt, maar geen goed antwoord is, is het medicaliseren van het lijden, in dit geval de existentiële verveling als een ziekte beschouwen, met name de depressieve ziekte. De voorbije decennia is er een enorme positieve ontwikkeling geweest op het gebied van onderzoek, preventie, detectie en behandeling van de problematiek van depressies bij ouderen. Maar wat de laatste jaren duidelijk merkbaar is, is dat de slinger naar de andere kant doorslaat. Niettegenstaande veel ouderen nog steeds niet of onderbehandeld worden voor een depressie, is er ook duidelijk veel ‘overbehandeling’, wat bevestigd wordt door de cijfers van medicatiegebruik (Visietekst metaforum, 2010). Veel ouderen krijgen veel te snel antidepressiva. Terwijl het vaak om andere dingen gaat: om rouw, om aanpassingsproblemen, om verveling, zowel alledaagse als existentiële, met andere woorden, om zingevingsproblemen, om het gebrek aan zinvolle activiteiten en betekenisvolle contacten. Dat lossen we met antidepressiva niet op… 

De lusteloosheid van de verveling mag dan ook niet onmiddellijk als een (depressieve) ziekte worden beschouwd. Dat onderscheid is niet altijd makkelijk, maar er zijn toch enkele duidelijke verschilpunten, bijvoorbeeld in hoe een verveelde persoon en een depressieve persoon de tijd beleven.  Zo kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de ik-tijd en de kloktijd. De ik-tijd heeft betrekking op de persoon en zijn activiteit. De kloktijd heeft betrekking op de tijd van de anderen, de wereld en de dingen en is met andere woorden de objectieve tijd. Bij de verveling loopt de ik-tijd voor op de kloktijd. Er gaat van hetgeen zich rondom een persoon afspeelt niet meer voldoende bekoring uit om zijn aandacht vast te houden. Dat is iets helemaal anders dan de depressie. 

“De lusteloosheid van de verveling mag niet onmiddellijk als een (depressieve) ziekte worden beschouwd”

De kernsymptomen van een depressie kunnen we samenvatten in enkele termen: de anhedonie, de aritmie, de anhormie, de anesthesie: het niet meer aangetrokken worden door het leven, het stilvallen, het uit ritme vallen, het niet meegaan met de tijd, het niet meetrillen, het zich niet gedreven voelen naar, het pijnlijke niet voelen. Bij de depressie valt het ik stil, het ik geraakt niet bij de tijd, de ik-tijd loopt achter op de kloktijd. Depressieve patiënten verwoorden het ook zo: minuten duren uren, uren dagen, dagen weken… men komt tot niets meer. Terwijl diegene die zich verveelt de leegte probeert te bestrijden. Hij vertoont een rusteloosheid, zoekt verstrooiing, probeert te ontsnappen. Hier komen we weer terug op die actieve component van de verveling: het onbehagen of de rusteloosheid die je op zoek doet gaan naar een uitweg. 

Naast de verwarring tussen existentiële verveling en depressie is er vaak ook verwarring tussen existentiële verveling en andere pathologieën. Zo is er heel wat geschreven over het verband tussen verveling en eetstoornissen, tussen verveling en overmatig roken of excessief alcoholgebruik. De rode draad is hier: er is een leegte die moet worden opgevuld. 

Uiteraard kan de verslavingsproblematiek niet worden teruggebracht tot een problematiek van verveling. Bij het ontstaan van een verslavingsprobleem spelen heel wat factoren een rol. Maar naast de biologische en psychologische factoren mogen we toch ook – op alle leeftijden – de verveling niet uit het oog verliezen, zowel de alledaagse als de existentiële verveling. Het consumeren van een middel (alcohol, drugs, medicatie) of een activiteit (facebook, gaming, gokken, shoppen...) kan een ontsnapping zijn uit de verveling. Door de rush en de roes wordt de dagelijkse sleur of het leven zoals het is even vergeten. Verslaving wordt dan een verkapte zoektocht naar zingeving.

We moeten met andere woorden in de concrete zorg een duidelijk onderscheid maken tussen verveling en/of zingevingsproblemen en echte ziektebeelden. Daarnaast moeten we bij het behandelen van ouderen met psychiatrische aandoeningen, zoals een depressie of een verslaving, aandacht hebben voor verveling, voor de leegte die moet worden opgevuld, voor het existentieel lijden van onze patiënten of bewoners. 

Conclusie

Samengevat: meer aandacht schenken aan de problematiek van verveling in de ouderenzorg blijkt bijzonder relevant te zijn en zet ons vaak op het spoor van een diepere problematiek. Dat betekent dat we binnen een goede en humane ouderenzorg op zoek moeten gaan naar omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verveling en onderzoeken wat we hier kunnen verbeteren en daarin investeren. Bovendien is het van belang om meer aanwezig te zijn en meer interesse te betonen voor de echte ouderen, diegenen die uit beeld zijn verdwenen, inter-esse zoals het Latijn uitdrukt, er tussen zijn… aandachtig aanwezig of present zijn. 

En ongetwijfeld kunnen we van de echte ouderen veel leren. Hoe geven zij hun leven zin, nu ze een noodgedwongen eentonig leven moeten lijden? En wat kunnen we daarvan meepakken voor ons leven? Wat zou ons kunnen helpen om met onze eigen angst om oud te worden om te gaan? Wanneer we echt aandachtig aanwezig zouden zijn bij vele ouderen, zouden we wellicht merken hoe groot de veerkracht is van vele ouderen, welke kracht ze vertonen en hoe rijk hun innerlijk leven is.
Deze “gestalt switch” lijkt nodig om jongeren over hun angst voor de oude dag heen te helpen, om onze ouderenzorg te opwaarderen evenals de mensen die in de ouderenzorg werkzaam zijn. 

Want dit alles is dringend nodig…
 

Literatuurlijst

Bowling A. &P. Dieppe, What is Successful Aging and Who Should Define It ?, in BMJ. 2005 Dec 24; 331(7531): 1548–1551. 

Couperus L., Eline Vere, Veen, Utrecht/Antwerpen, 1987.

Flaubert G., Madama Bovary, Veen, Amsterdam, 2015. 

Goethe J., Het lijden van de jonge Werther, Athenaeum, Amsterdam, 2002.

Karpf A., How to Age, Macmillan, Londen & Oxford, 2014.

Levinas E., De l’evasion, Paris, Le Livre de poche, rééd. 1998 (1935).

Pessoa F., Het boek der rusteloosheid, de Arbeiderspers, Amsterdam, 2015.

Prins A., Uit verveling, proefschrift ter verkrijging van de graag van doctor aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, 16.2.2007, online beschikbaar http://www.lanterfanten.nl/uitvervelingaweeprins.pdf).

Prins A., www.groene.nl/artikel/vast-in-het-hiernogmaals

Sartre J-P., Walging, de Arbeiderspers, Amsterdam, 1985.

Svendsen L., Filosofie van de verveling, Ten Have, Kampen, 2003.

Toergéniev, Dagboek van een overtollig mens, LJ Veen Klassiek, Amsterdam, 2008.

Toohey P., De geschiedenis van de verveling, 2012, Atlas Contact, Amsterdam.

Visietekst werkgroep Metaforum Leuven, Het toenemend gebruik van psychofarmaca 2010.

van Wijk N., Franck’s etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag, 1912.

Verstrynge K., De lijdensweg van de melancholie: van Oudheid tot Moderne Tijd, in Van Damme C., Van Rossel P. et al, Etats d’Ame. Hedendaagse kunst en Melancholie, Academia Press, 13-43.
 

Gerelateerde wetenschappelijke artikels
Ouder worden is onafscheidelijk verbonden met verlieservaringen; zoals het verlies van partner/vrienden of een daling van de fysieke capaciteiten. Ondanks die negatieve ervaringen blijken ouderen, relatief gezien, niet meer negatieve affecten en/of ...
Onder de kop ‘Antidepressiva: niet meer dan neppillen!’ verscheen in 2008 een publicatie die in de populaire media nogal wat ophef veroorzaakte. De ernstige pers nuanceerde iets meer en verving de term ‘nep’ door ‘placebo’ en het uitroepteken door ...

Schrijf je in op onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte