Zoeken

Sociaal vaardiger door te bewegen?

David Reynaert
Masster

“Zij zijn groot en ik is klein”

De ontwikkeling van het kind start na de eerste teug aardse lucht. Hoe het kind zich vandaag en later zal ontwikkelen wordt niet helemaal, maar toch ten dele bepaald door de interacties met de leeftijdsgenoten. Tenzij hij of zij wordt geboren op een desolaat eiland, zal elk kind al snel in contact komen met leeftijdsgenoten. De baby zal zich ontwikkelen van peuter tot kleuter en zal, als hij 6 jaar wordt, terechtkomen in de latentiefase en starten met de basisschool. Tijdens de basisschoolleeftijd zal het kind selectiever worden in zijn contacten en hechtere relaties aangaan. Dat is enkel mogelijk als dit gepaard gaat met het
ontwikkelen van de sociale vaardigheden. De ouders blijven uiteraard ook een onmiskenbare rol spelen in de sociale en cognitieve ontwikkeling van het kind. Maar wat is nu een normale relatievorming? En waardoor wordt een problematische relatievorming gekenmerkt?

 

In het handboek klinische ontwikkelingspsychologie (2014) wordt gesproken over een normale relatievorming wanneer kinderen de vaardigheid hebben om plezierige relaties en vriendschappen met elkaar aan te gaan. Die vaardigheid behelst volgens Bijstra en Doornenbal (2014) een aantal competenties. Als eerste wordt de sociaalcognitieve competentie beschreven. Sociaalcognitief competent zijn, betekent dat een kind begrip heeft van het effect dat zijn gedrag op de omgeving heeft. De nadruk ligt op de cognitie. Het kind kan perspectief nemen.

 

Een tweede competentie die door beide auteurs wordt beschreven is het begrijpen en reguleren van emoties in sociale situaties. Kinderen met een adequate emotieregulatie worden sneller geaccepteerd door leeftijdsgenoten. Als laatste beschrijven zij de competentie van sociaal vaardig zijn. Dit zijn de concrete gedragingen in het dagelijks sociaal verkeer.

 

Bijstra en Doornenbal (2014) stellen dat kinderen met een problematische relatievorming met leeftijdsgenoten vaker vastlopen in hun verdere ontwikkeling. Er wordt van een problematische relatievorming gesproken wanneer er bij het kind een tekort is aan de hierboven besproken vaardigheden.

 

Er bestaat volgens de auteurs een duidelijk verband tussen problematische relatievorming tijdens de kinderjaren en het ontwikkelen van een internaliserende of externaliserende problematiek op latere leeftijd. Zo zullen slachtoffers van bv. pestgedrag een grotere kans hebben om een angst- of depressieve stoornis te ontwikkelen. Vandaag vormt het ‘cyberpesten’ onder de jongeren een uitgesproken probleem en blijken ook deze slachtoffers vaker vast te lopen in
hun verdere ontwikkeling. Kinderen die gepest werden, vertonen doorgaans vaker agressief en normovertredend gedrag. Niet zelden worden er zwakkere schoolresultaten gezien bij kinderen die niet worden geaccepteerd door hun leeftijdsgenoten.

 

De relatievorming bij jonge kinderen wordt uiteraard ook beïnvloed door de risico- en beschermende factoren van het kind. Zo is het goed voorstelbaar dat een kind met een lager IQ of een motorische achterstand minder snel aansluiting zal vinden met zijn leeftijdsgenoten. Ook blijkt dat kinderen die slachtoffer zijn van mishandeling door hun ouders ook agressiever gedrag zullen stellen naar hun peers.

 

Braet, Prins en Bijttebier (2014) verwijzen in hun tekst naar het diathese-stressmodel. Dat ontwikkelingsmodel is een aanvaard transactioneel model (interactiemodel) waarbij een zekere kwetsbaarheid (diathese) van het individu verondersteld wordt en waar er een duidelijke wederzijdse beïnvloeding is tussen kind en omgeving. Stress in de vorm van nare ervaringen met leeftijdsgenoten vormt een uitlokkende factor. Transactioneel wijst er ook op dat zowel de omgeving als het kind kunnen veranderen door de wederzijdse beïnvloeding. De manier waarop de relatievorming bij jonge kinderen tot stand komt, past hier dan ook volkomen in. 

 

Voorkomen is beter dan genezen. Eenieder kent dit ouderwets riedeltje. De behandeling van de problematische relatievorming is gericht op primaire en secundaire preventie. Primaire preventie behelst het aanleren van die vaardigheden die nodig zijn voor een adequate relatievorming. We gaan er vanuit dat op dat ogenblik de interacties nog niet problematisch zijn en mits training aangeleerd of geremedieerd kunnen worden. Bij secundaire preventie is er al heus problematisch gedrag en komt de jongere vaak in de problemen.

 

“Al spelend leert men”

 

Tijdens de psychomotorische therapie bij de latentiegroep (7-12j) op SPIKA (eenheid kinder- en jeugdpsychiatrie Asster) worden we vaak geconfronteerd met de hierboven beschreven ‘problematische relatievorming’. Het adagium ‘samen spelen, samen delen’ is bij de meeste kinderen nog niet verankerd. Om samen te spelen, dient het kind te beschikken over sociale, cognitieve en emotionele vaardigheden. Onderzoek stelt dat sociale vaardigheidstraining zeker niet de enige maar wel een effectieve interventie is bij ‘problematische relatievorming’, maar dat er problemen zijn met de generalisatie en de langetermijneffecten (Bijstra, 2014). Die conclusie is zeker niet verwonderlijk en duidelijk zichtbaar in de klinische praktijk. Vaak gaat de aangediende oefenmaterie het ene oor in en het andere oor weer uit. Een andere keer wordt de informatie gewoonweg niet opgenomen. Bij opfrissing van de materie, een week later in de sporthal, kijkt menigeen alsof hij het in Keulen hoort donderen.

 

Het trainen van de sociale vaardigheden kan dus best vaak en in verschillende situaties herhaald en geoefend worden. Niettegenstaande dat de sociale vaardigheden worden geoefend in elke sessie en bij uitbreiding in elke interactie tijdens de psychomotorische therapie en indien nodig worden geremedieerd, wordt er ook wekelijks gewerkt met een uitgeschreven behandelprotocol. De methode ‘Ho, tot hier en niet verder’ (Kool,2016) is een psychosociale weerbaarheidstraining voor kinderen, ouders en opvoeders. Kool (2016) stelt dat het ontbreken van basisvaardigheden (sociale en cognitieve vaardigheden, het kunnen omgaan met eigen en andermans gevoelens, het hanteren van stress-situaties en conflicten, inzicht in het oplossen van problemen) vaak aan de oorsprong liggen van de psychosociale problemen. Kool stelt ook dat veel vormen van sociaal gedrag moeilijk veranderbaar zijn. Hoewel de methode van Kool en de theoretische achtergronden vaak semi-wetenschappelijk zijn en bij momenten naar New Age neigen, zijn de praktische oefeningen vaak toepasbaar binnen ons medium. Binnen de psychomotorische therapie maken we dus een selectie van de klinisch relevante oefeningen en nemen we de nodige vrijheid in het protocol. Het verschil met andere trainingsvormen inzake sociale vaardigheden is dat in deze methode het bewegen en de lichamelijkheid centraal staan. Al spelend leert men! Men voelt. Men ervaart. Men oefent. Men observeert. Men probeert. Men leert! Een greep uit de thema’s die behandeld worden in de bewegingssessies zijn: kennismaken, grenzen ontdekken, grenzen stellen, opkomen voor jezelf, samenwerken, pesten, omgaan met problemen en problemen oplossen. Elk thema behandelt een aantal vaardigheden. Zo zal bij het thema kennismaken de vaardigheden als oogcontact, kijken en luisteren geoefend worden aan de hand van een bewegingsspel.

 

Zoals hierboven gesteld, is het belangrijk dat de sociale vaardigheden worden geoefend in verschillende situaties en niet slechts gedurende 1 sessie per week. Om dit te stimuleren, nemen naast de psychomotorische therapeut ook de ergotherapeut en een verpleegkundige deel aan het gebeuren zodat zij ook het geoefende thema kunnen oppikken en integreren in hun werking. De sessie is bijgevolg een multidisciplinaire aangelegenheid.

Literatuurlijst

Braet, C., Prins, Bijttebier, P. (2014). Ontwikkeling en psychopathologie. In P. Prins en C. Braet (red.), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp 57-75). Houten : Bohn Stafleu van Loghum

Bijstra, J., Doornenbal, J. (2014). Relaties met leeftijdsgenoten. In P. Prins en C. Braet (red.), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp 167-183). Houten : Bohn Stafleu van Loghum

Kool, J. (2016). Ho, tot hier en niet verder…! Den Haag/Leuven: Acco

Gerelateerde wetenschappelijke artikels
De laatste 15 jaar volgt het ene initiatief het andere op om de samenwerking tussen Bijzondere Jeugdzorg (BJZ), de jeugdrechtbanken en de kinder- en jeugdpsychiatrie te formaliseren. Daarin paste een project van consulten door psychiaters aan teams ...

Schrijf je in op onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte